Beste bijbelfiguur Debora, geachte mevrouw de rechter,

Dat ik nog nooit van u had gehoord, zegt waarschijnlijk genoeg. Ik geef toe: ik heb u via het wereldwijde web gevonden; daarin was een bescheiden plaatsje voor u weggelegd.

Ik moet ook opbiechten dat ik u toevallig tegen het lijf liep in het boek Rechters, waarin ik las: In die tijd was de profetes Debora degene die Israël als rechter leidde; zij was de vrouw van Lappidot. Ze hield zitting onder de Deborapalm tussen Rama en Betel, in het bergland van Efraïm, en daar kwamen de Israëlieten haar hun rechtsgeschillen voorleggen.

Van uw man had ik evenmin gehoord. Maar deze brief is aan u gericht, beste Debora. Ik heb namelijk een vraag voor u die sinds een paar weken op mijn lippen brandt, maar waarvoor zich nog geen enkele gelegenheid heeft voorgedaan ze te stellen, tot nu: ‘Wat is het goede?’

De vraag kwam zomaar aanwaaien toen ik in het Astridpark een fraai gekleurd appelvinkje met zijn krachtige metaalblauwe snavel in een rots zag pikken terwijl op een steenworp ervandaan een halve Jonagold in het jonge lentegras lag. Dat vinkje weet niet wat goed is, zei ik tegen mezelf.

Maar toen ik zelf op de rots ging zitten en het vinkje wegvloog, ging ik ervan uit dat het de appel had laten liggen, juist omdat het wist wat het goede was. Wellicht vermoedde het vinkje dat de appel van de boom van kennis van Goed en Kwaad was gevallen. Ik fluit liever een lied, zei het misschien tegen zichzelf.

Dus hier is nog een vraag, beste Debora: ‘Kunnen we het goede in een rots schrijven, of is het goede iets wat evolueert; iets wat generatie na generatie als het goede wordt gezien en doorgegeven?’

Het blijft een mysterie dat God de wetten en geboden met zijn vinger in twee stenen platen schreef en ze op de berg Sinaï aan Mozes overhandigde, drie maanden nadat hij met zijn volk uit de ballingschap in Egypte was teruggekeerd.

Minder mysterieus, ja, uiterst herkenbaar voor een schrijver, is dat Mozes de wetten en geboden aan diggelen smeet toen hij terugkeerde van de berg en het joodse volk het gouden kalf zag aanbidden. Iedere schrijver twijfelt over wat hij heeft geschreven, schrapt of mikt zijn verfrommelde tekst al eens in de papiermand. Maar ook elke schrijver begint opnieuw. En God gaf Mozes de opdracht de wetten en geboden opnieuw op te schrijven, maar uiteindelijk was het God die de tekst op de twee stenen tafelen herschreef. Het lachen van God, wordt dat onder schrijvers wel eens genoemd.

En u, beste Debora, geachte mevrouw de rechter, waarop baseert u zich als u recht spreekt onder de Deborapalm tussen Rama en Betel? Op de vastgelegde wetten en geboden, of op wat generatie na generatie als het goede en kwade wordt gezien en doorgegeven? U bent geen appelvinkje dat niet hoeft te oordelen over goed en kwaad. U moet knopen doorhakken; is het niet?

Geef een antwoord

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.